Organisaties zijn tegenwoordig zo complex dat er alleen grote prestaties geleverd kunnen worden door samenwerking van nogal wat partijen.
Dit betekent noodzakelijkerwijs: veel overleg.
Inhoud
- Het doel van overleg
- Veel gehoorde klachten betreffende vergaderingen
- Een goede voorbereiding
- Vijf niveau’s van invloed uitoefenen op besluiten
- Hoe om te gaan met deze vijf niveau’s in overlegsituaties
- Het besluit kan op verschillende manieren genomen worden
Constructief deelnemen aan overlegsituaties
1. Het doel van overleg
Overleg is een middel om medewerkers van alle niveaus de gelegenheid te geven invloed uit te oefenen op de besluitvorming binnen de organisatie waar zij deel van uitmaken.
Via overlegsituaties kunnen alle medewerkers een bijdrage leveren aan het goed functioneren van de organisatie. Zo wordt het doelmatig werken een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid.
Tijdens zo’n overleg wisselt men informatie uit over werk, werkuitvoering en werkomstandigheden. Er worden beleidsbesluiten besproken en van achtergronden voorzien. De medewerkers zoeken samen naar oplossingen voor gerezen problemen, die van invloed kunnen zijn op de besluitvorming op beleidsniveau. Persoonlijke zaken die individuen betreffen worden niet in het overleg besproken, maar tussen de betrokkenen (zie gedragsregels feedback).
Door actief deel te nemen aan overlegsituaties kan iedereen invloed uitoefenen op de besluiten. Dat is niet hetzelfde als mee beslissen. Daarover straks meer.
2. Veel gehoorde klachten betreffende vergaderingen
Vergaderingen kosten veel tijd. Het is daarom van belang dat ze effectief en efficiënt verlopen. Dat is niet altijd het geval. Er zijn vele klachten over vergaderingen:
► men luistert niet naar elkaar;
► niemand bereidt iets voor;
► problemen worden niet goed uitgelegd;
► het is onduidelijk wat er van de deelnemers wordt verwacht; welke invloed kan je op het te nemen besluit uitoefenen.
► het duurt altijd veel te lang;
► we vergaderen te vaak.
3. Een goede voorbereiding
Efficiënter en effectiever vergaderen begint met de goede voorbereiding.
Vooraf aan ieder overleg dien je je af te vragen:
► Wat is het doel van deze vergadering?
► Welke bijdrage kan ik leveren?
► Om welk niveau van invloed uitoefenen gaat het?
De antwoorden op deze vragen bepalen of het zin heeft dat je deelneemt aan het betreffende overleg. Tevens weet je vooraf wat er van je verwacht wordt zodat je constructief aan de vergadering kan deelnemen.
4. Vijf niveaus van invloed uitoefenen op besluiten
Afhankelijk van het onderwerp waarover je een besluit neemt, en je functie in de organisatie, zijn er 5 niveaus van invloed op besluiten:
- Mee weten;
- Meedoen:
- Meepraten;
- Mee beslissen
- Mee verantwoordelijkheid dragen.
► Mee weten
Om goed te functioneren in een organisatie is het allereerst essentieel om goed geïnformeerd te zijn. Door op de hoogte te zijn van wat er in de organisatie speelt voel je je betrokken, niet alleen bij je eigen werk, maar ook bij dat van anderen.
► Mee doen
Dit niveau van invloed uitoefenen speelt zich af buiten overlegsituaties. De verkregen informatie wordt gebruikt in de praktijk.
► Mee praten
Door actief deel te nemen aan het overleg oefen je invloed uit op het resultaat.
De eigen deskundigheid wordt ingezet om het resultaat positief te beïnvloeden.
Door kritisch deel te nemen worden fouten voorkomen. Immers, twee weten meer dan één.
► Mee beslissen
Bij dit niveau van invloed uitoefenen wordt er daadwerkelijk van je verwacht mee te beslissen op basis van deskundigheid en kwaliteiten.
► Mee verantwoordelijkheid dragen
De genomen beslissing leidt tot resultaten in de praktijk. Op dit niveau van invloed uitoefenen ben je (mede) verantwoordelijk voor het resultaat (resultaten)van die beslissing in de praktijk.
6. Hoe om te gaan met deze vijf niveaus in overlegsituaties
Mee doen en mee verantwoordelijkheid nemen vinden, zoals eerder aangegeven, plaats in de praktijk. In het kader van dit stuk, dat over overlegsituaties gaat, willen we op deze 2 niveaus niet verder ingaan. Om meer zicht te krijgen op het constructief en uitdagend omgaan met niveau 1, 3 en 4 in overlegsituaties volgen nu enkele suggesties.
► Overleg dat tot doel heeft enkel informatie te geven; mee weten
Bij het informatieve overleg gaat het er om dat één of meerdere personen informatie geven of inwinnen. Het doel van deze bijeenkomst is dat allen een goed beeld krijgen van het onderwerp. Diegene die de bijeenkomst belegd heeft geeft meestal de nodige informatie of hij vraagt een andere persoon om informatie te geven. Er is sprake van eenzijdige communicatie.
Dat wil zeggen, de informatie wordt gegeven zonder dat er discussie plaatsvindt over het onderwerp. Er wordt niet gereageerd op elkaar.
Alleen verduidelijkende vragen kunnen worden gesteld.
► Overleg dat om discussie vraagt; mee praten
Besprekingen die om discussie vragen doen een appèl aan alle deelnemers om hun deskundigheid in te zetten voor het oplossen van een probleem.
De procesbegeleider moet iedereen genoeg ruimte geven om dat te kunnen doen. Hij bemoeit zich niet met de discussie inhoudelijk, maar beperkt zich tot het bewaken van de procedure en het proces tussen
de deelnemers. Hij zorgt dat iedereen aan het woord komt, dat men elkaar laat uitspreken, hij stelt vragen ten behoeve van meer duidelijkheid en geeft samenvattingen.
Bij het bediscussiëren van onderwerpen kan de procesbegeleider gebruik maken van de volgende werkvormen:
a. Probleemstelling
Het agendapunt moet ingeleid worden. Dit kan de procesbegeleider doen of degene die dit
agendapunt van belang vindt. De inleiding is alleen een beschrijving van het probleem. De
oplossing wordt niet genoemd.
b. Brainstorming
Bij deze werkwijze worden de deelnemers gevraagd kriskras door elkaar allerlei
voorstellen te spuien, zonder te letten op of iets goed is of moeilijk uitvoerbaar. De fantasie
moet de vrije hand hebben. Discussie of opmerkingen als: ‘daar kun je toch niets mee’,
dienen voorkomen te worden. Dat stopt alleen maar de fantasie.
Het gaat er om eerst zoveel mogelijk ideeën te vinden voor mogelijke oplossingen. Als ideeën bekritiseerd worden dient ingegrepen te woren. De sfeer moet zodanig zijn dat
iedere deelnemer vertrouwen heeft ideeën te noemen.
Wanneer de groep niet verder komt kan aangegeven worden dat je bijvoorbeeld ideeën van
een ander kunt verkleinen, vergroten, omdraaien, combineren, aanpassen, aanvullen, etc.
Echter zonder discussie over ‘goed of slecht’.
c. Afweging
Wanneer er veel voorstellen zijn gedaan, moet er afweging plaatsvinden. Wat zijn voor- en nadelen van elk voorstel, waarom is een voorstel wel of niet bruikbaar? Een hulpmiddel hierbij is de voorstellen indelen in waardevolle en waardeloze ideeën. Dit wordt opgeschreven op een flip-over of op een bord, zodat iedereen dit duidelijk kan volgen. Iedere deelnemer geeft zijn oordeel. De anderen mogen dit oordeel dan aanvechten.
Een ander hulpmiddel is het onderbrengen van de ideeën in categorieën als:
- Dit past in de organisatie;
- Voorstellen op korte en voorstellen op lange termijn;
- Praktische bruikbaarheid;
- Wat is absoluut noodzakelijk, wat is wenselijk.
Uiteindelijk zal er een besluit worden genomen. Dat kan direct na de afweging plaatsvinden of op een volgende vergadering. Het onderwerp wordt dan een agendapunt dat om besluitvorming vraagt.
* Onderwerpen die om besluiten vragen; mee beslissen
Er is een verschil tussen:
a. Agendapunten waarover alleen een besluit genomen hoeft te worden. De onderwerpen dus, die al uitvoerig bediscussieerd zijn in een vorige vergadering.
b. Agendapunten waar een besluit over moet worden genomen, maar waarover nog niet voldoende gediscussieerd is. Agendapunten waar nog over gediscussieerd moet worden doorlopen de volgende fases (zoals hierboven beschreven):
- Probleemstelling
- Brainstormen
- Afwegen
- Besluiten.
Het besluit kan op verschillende manieren genomen worden
* Een persoon neemt het besluit
– Door zichzelf dat recht toe te schrijven.
In dat geval stelt iemand zich op alsof hij het recht heeft dat besluit te nemen. Voor de anderen kan het makkelijk zijn hierin mee te gaan, ze hoeven dan niet iets af te wijzen en verder te discussiëren. Effectief is dit niet, omdat anderen afzien van hun rechten.
– Omdat hij daartoe bevoegd is.
In bepaalde situaties heeft iemand formeel het recht een besluit te nemen. Als dit gebeurt zonder dat de anderen hiermee instemmen, zullen zij het besluit niet dragen.
* Een minderheid neemt het besluit
– Vorming van een tweemansblok.
Twee groepsleden steunen elkaar. Vaak hebben de anderen het niet in de gaten of worden ze verrast door dit machtsblok, waardoor er een probleem bijkomt.
– Kliekvorming.
Een paar deelnemers hebben reeds van te voren afgesproken welk besluit te nemen. Of dat de goede of de slechte oplossing is doet niet ter zake, het kan het vertrouwen van de anderen schaden. Die zullen de volgende keer erg argwanend zijn.
* De meerderheid neemt het besluit
– Met meerderheid van stemmen.
Stemmen lijkt vaak een goede, democratische oplossing. Het is echter alleen effectief als iedereen er mee instemt en er voldoende tijd is voor discussie. Bedenk wel dat de verliezende minderheid kan tegenwerken bij de invoering van een besluit.
– Eenstemmigheid.
Eenstemmigheid betekent dat allen het helemaal eens zijn met de beslissing. Dit is vaak moeilijk te bereiken en kost veel discussietijd. De voorzitter moet er alert op zijn dat er geen ‘schijn-eenstemmigheid’ bestaat waarin sommigen ‘ja’ zeggen maar in hun hart ‘nee’ bedoelen.
Zij zullen bij de invoering dan tegenwerken.
* De groep als geheel een besluit neemt:
– Werkelijke overeenstemming.
Werkelijke overeenstemming bereikt de groep, wanneer iedereen met het besluit kan leven. Het belang van de groep staat voorop en niet individuele belangen. Een besluit dat zo genomen wordt is vaak niet een simpel ‘ja’ of ‘nee’, maar een zorgvuldige formulering, waarin ieder zich kan vinden. Dit is een van de meest effectieve vormen van besluiten.
Er zijn veel manieren waarop een besluit tot stand kan komen. Van een eenpersoonsbeslissing tot en met een werkelijke overeenstemming van àlle deelnemers. Het nemen van besluiten is er bij gebaat, dat vooraf duidelijk is op welke wijze een besluit genomen gaat worden.
Het effect van een besluit is niet alleen afhankelijk van de kwaliteit van het besluit, maar ook van de mate waarin het door allen geaccepteerd wordt:
Effectiviteit = K (waliteit) x A (cceptatie)
Zonder acceptatie, wanneer een besluit doorgedrukt wordt of opgelegd, zullen medewerkers vaak niet gemotiveerd zijn mee te werken aan de uitvoering van het besluit.